In een recent arrest stelt de Raad voor Vergunningsbetwistingen de ietwat voortvarende interpretatie van het vereist ‘lokaal’ karakter van de bedrijfsexploitatie aan de kaak, nu blijkt dat op het bedrijf hoofdzakelijk basisproducten afkomstig uit Engeland, Frankrijk, Canada, China, en Argentinië worden verwerkt en de aanvrager zélf de nadruk legt op de internationaal ontplooide activiteiten.
Het arrest maakt duidelijk dat in het verleden ‘op maat’ gemaakte stedenbouwkundige voorschriften met een zuiver ‘lokaal’ karakter, niet ‘tijdloos’ zijn, en een onoverkomelijke hinderpaal kunnen vormen voor toekomstgerichte bedrijven en activiteiten. Een duidelijke hint voor overheden belast met de opmaak van een RUP.
1. Gunstige vergunningsbeslissing ondanks regen van ongunstige adviezen
Bij het college van burgemeester en schepenen wordt een aanvraag ingediend die betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen en op ingedeelde inrichtingen of activiteiten van twee bedrijfssites die samen een milieutechnische eenheid vormen. De stedenbouwkundige handelingen betreffen de vervanging van twee bestaande opslagloodsen door een nieuw industrieel bedrijfsgebouw met een laadkade. De ingedeelde inrichtingen of activiteiten betreffen vooral de opslag en bewerking van peulvruchten, granen en zaden in deze nieuwe loods, en opslag van deze producten in twee bestaande loodsen.
De percelen van één bedrijfssite liggen sinds het GRUP over een diepte van ongeveer 50 meter in een ‘zone voor wonen’, met daarachter een ‘zone voor buffer bij aan landbouw gerelateerd bedrijf’ en een ‘zone voor aan landbouw gerelateerd bedrijf met nabestemming parkgebied’, en worden omringd door een ‘parkgebied’.
Tijdens het openbaar onderzoek worden er maar liefst 38 bezwaren ingediend.
Hoewel het Departement Landbouw en Visserij initieel gunstig adviseert, maar later, na een bijkomende vraag om advies dit wijzigt in een ongunstig advies, hierin gevolgd door de gemeentelijke omgevingsambtenaren ruimtelijke ordening en milieu, die allen een probleem zien in de verenigbaarheid van de aanvraag met het GRUP, besluit het college van burgemeester en schepenen om toch een voorwaardelijke omgevingsvergunning toe te kennen.
Een aantal eigenaars en bewoners van woningen uit de onmiddellijke omgeving trekt ten strijde tegen de vergunningsbeslissing bij de deputatie.
Lopende de beroepsprocedure wordt toepassing gemaakt van de wijzigingslus, waarna het Departement Landbouw en Visserij voorwaardelijk gunstig adviseert en besluit dat de aanvraag toch in overeenstemming is met het GRUP. Ondanks een reeks ongunstige adviezen waaronder van het AGOP-Milieu, het AGOP-Ruimte, de provinciale deskundigen ruimte en milieu en de Provinciale Omgevingsvergunningscommissie (POVC), verklaart de deputatie het beroep ongegrond en verleent een voorwaardelijke vergunning.
Enkele eigenaars en bewoners van woningen uit de onmiddellijke omgeving trekken verder ten strijde tegen de vergunningsbeslissing, dit keer bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
2. Van lokaal naar mondiaal…en niet langer bestemmingsconform
De beroepsindieners viseren de ondeugdelijke beoordeling van de verenigbaarheid van de aanvraag met de stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP.
De Raad oordeelt dat uit de samenlezing van artikel 2.1 GRUP dat bepaalt dat ‘het gebied is bestemd voor een aan de landbouw gerelateerd bedrijf’ waarbij ‘het dient te gaan om lokale toeleverende of verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw’ en de toelichting hierbij, blijkt dat er op de bedrijfssite ‘enkel’ bedrijven kunnen worden gevestigd die een directe band hebben met de lokale landbouw, zoals indertijd de opslag van kunstmeststoffen in functie van de plaatselijke landbouw.
Het begrip ‘lokaal’ moet daarbij volgens de spraakgebruikelijke betekenis worden geïnterpreteerd als ‘plaatselijk’, zoals wordt bevestigd door de vereiste dat het bedrijf ‘een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw’ moet hebben. De toelevering van landbouwgrondstoffen moet dus ten dienste staan van plaatselijke landbouwbedrijven, en de te verwerken landbouwproducten moeten afkomstig zijn van plaatselijke landbouwbedrijven, zoals dit overigens ook in de adviezen wordt bevestigd.
Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de verenigbaarheid van de aanvraag met de stedenbouwkundige voorschriften in artikel 1.2 GRUP zorgvuldig is onderzocht en afdoende is gemotiveerd. Het blijkt met name niet (afdoende) dat de peulvruchten die in de nieuwe bedrijfsloods zullen worden verwerkt, verpakt en opgeslagen, minstens hoofdzakelijk worden aangeleverd door plaatselijke landbouwers en dat er een voldoende binding bestaat van de aanvrager met de lokale landbouw. Dit geldt des te meer in het licht van de verschillende andersluidende adviezen daarover, waarin er steevast in gelijkaardige zin en op gemotiveerde wijze wordt geadviseerd om de aanvraag te weigeren omwille van haar planologische onverenigbaarheid met het GRUP, waardoor er ter zake op de deputatie als vergunningverlenende overheid een verzwaarde motiveringsplicht rustte.
Niet alleen blijkt dat de met het GRUP conforme, oorspronkelijk aanwezige landbouwverwante meststoffenhandel en opslag, intussen is stopgezet. Daarnaast blijkt dat in de bedrijfssite (veelal) in het buitenland (Engeland, Frankrijk, Canada, China, Argentinië) aangekochte peulvruchten (erwten, bonen en linzen) worden verwerkt tot grondstoffen voor de voedingsindustrie en voor de dierenvoederindustrie, waarmee wordt erkend dat de te verwerken landbouwproducten ‘veelal’ niet afkomstig zijn van plaatselijke landbouwbedrijven, terwijl er ook geen sprake is van de toelevering aan lokale landbouwbedrijven.
Waar er zich op het ogenblik van het tot stand komen van het GRUP, ter plaatse een meststoffenhandel in functie van de toelevering aan de ‘lokale’ landbouw bevond, wat geheel in overeenstemming was met de stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP, kan dat op het eerste zicht niet onverminderd gezegd worden van het bedrijf dat er vandaag de dag is gevestigd, en een speler is op de mondiale markt, met basisproducten veelal afkomstig uit andere werelddelen, waarbij er in de vergunningsaanvraag geen enkel stuk zit dat wijst op een binding met de lokale landbouw doch daarentegen de exploitant in de aanvraag zelf de nadruk legt op de internationale activiteit van het bedrijf.
Conclusie
Het arrest brengt onder de aandacht dat overheden bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen met op maat gemaakte stedenbouwkundige voorschriften, zich beter niet blind staren op zuiver ‘lokale’ actuele noden en wensen, maar bij voorkeur ook een wijzigende (meer mondiaal gerichte) activiteit of functie in het achterhoofd houden, waarop toekomstige vergunningsaanvragen kunnen aansluiten.
Lees hier het arrest van de RvVb