OmgevingConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

Aanvraag tot afwijking zelf onderwerp van openbaar onderzoek

De Raad voor Vergunningsbetwistingen stelt in een recent arrest dat het toepassen van een afwijkingsbepaling bij een vergunningsaanvraag, in casu artikel 4.4.9/1 VCRO, inhoudt dat de aanvraag tot afwijking zelf aan een openbaar onderzoek moet worden onderworpen. Een omgevingsvergunningsaanvraag onderwerpen aan een openbaar onderzoek zonder dat eventuele belanghebbenden hebben kunnen inschatten dat er inmiddels afwijkingen worden aangevraagd, volstaat niet.

 

De vereiste van een openbaar onderzoek

 

Verschillende afwijkingsbepalingen in de VCRO, waaronder een beperkte afwijking op grond van artikel 4.4.1. VCRO of een afwijking van een BPA ouder dan 15 jaar van artikel 4.4.9/1 VCRO, vereisen de organisatie van een openbaar onderzoek. Zo bepaalt artikel 4.4.9/1, 5de lid VCRO dat “Elke aanvraag tot afwijking overeenkomstig het eerste lid, wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek”. De organisatie van een openbaar onderzoek is dus een noodzakelijke vereiste om deze afwijkingsbepaling te kunnen/mogen toepassen.

 

In de praktijk gebeurt het echter dat een afwijkingsbepaling pas voor het eerst opduikt na de organisatie van een openbaar onderzoek. Zo komt het voor dat een bezwaarindiener opmerkt dat een aanvraag in strijd is met bepaalde stedenbouwkundige voorschriften, waarna de vergunningsaanvrager alsnog vraagt aan de vergunningverlenende overheid om toepassing te maken van een openbaar onderzoek. Nu wordt oogluikend toegestaan dat hiervoor geen nieuwe (tweede) openbaar onderzoek vereist is aangezien er al een eerste onderzoek is georganiseerd en dus voldaan is aan de vereiste van een openbaar onderzoek.

 

De afwijking ter kennis geven aan derde-belanghebbenden

 

In een arrest van 12 november 2020 geeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen aan dat de toepassing van artikel 4.4.9/1 VCRO vereist dat derden effectief kennis moeten hebben van de vraag tot een afwijking vooraleer de vergunningverlenende overheid over de afwijkingsmogelijkheid beslist.

 

In het besproken arrest spreekt de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich namelijk uit over een herstelbeslissing van de deputatie van Antwerpen, waarin de ‘nieuwe’ afwijkingsbepaling van artikel 4.4.9/1 VCRO lopende de vergunningsprocedure in werking is getreden. De deputatie past artikel 4.4.9/1 VCRO dan ook toe bij haar herstelbeslissing, ruim na het oorspronkelijke onderzoek.

 

De Raad stelt echter vast dat derden op het moment van het openbaar onderzoek geen rekening konden houden met de draagwijdte van artikel 4.4.9/1 VCRO en het openbaar onderzoek dus niet nuttig is verlopen. De Raad omschrijft dit als volgt:

 

“Artikel 4.4.9/1 VCRO is een uitzonderingsbepaling, die beperkend moet worden uitgelegd, en

bepaalt dat een aanvraag tot afwijking onderworpen wordt aan een openbaar onderzoek: dat kan

niet anders geïnterpreteerd worden dan dat de aanvraag tot afwijking zelf aan een openbaar

onderzoek moet onderworpen worden.

 

Daar anders over oordelen is strijdig met het standstill-beginsel, zoals vervat in artikel 23 van de

Grondwet, en het voorzorgbeginsel, omdat artikel 4.4.9/1 VCRO toelaat af te wijken van bestaande

bijzondere plannen van aanleg, waarop derden zich eventueel hebben gebaseerd bij de verwerving

of verbouwing van aanpalende constructies of bij het al dan niet indienen van een bezwaarschrift

of beroep.”

 

De Raad stelt onomwonden dat een “aanvraag tot afwijking zelf aan een openbaar onderzoek moet onderworpen worden”, waarbij zij ook aangeeft dat de in artikel 4.4.9/1 VCRO bepaalde mogelijkheid tot afwijking als zodanig in het openbaar moet worden betrokken.

 

Een afwijking na een openbaar onderzoek

 

Het standpunt lijkt verder te gaan dan het opleggen van een nieuw openbaar onderzoek bij het nemen van een herstelbeslissing; de Raad voor Vergunningsbetwistingen geeft in het besproken arrest uitdrukkelijk aan dat ook de aanvraag tot afwijking zelf aan een openbaar onderzoek moet worden onderworpen. De motivering van de Raad impliceert dat het verzoek tot afwijking uitdrukkelijk moet vervat zitten in de omgevingsvergunningsaanvraag én dit verzoek moet onderworpen worden aan een openbaar onderzoek.

 

Deze redenering zou een strenge inperking van de afwijkingsmogelijkheden inhouden. Niet alleen moet de afwijking dus uitdrukkelijk vervat zitten in het initiële aanvraagdossier, ook kan een verzoek tot afwijking niet meer plaatsvinden na het openbaar onderzoek en tijdens de vergunningsprocedure.

 

Bovendien is het de vraag of een vergunningverlenende overheid nog een afwijkingsbepaling kan toepassen, óók wanneer de afwijking niet uitdrukkelijk wordt beschreven/aangevraagd in het initiële aanvraagdossier. Een derde-belanghebbende moet zich namelijk kunnen “verwachten” aan de gevraagde afwijking. Het komt in de praktijk namelijk vaker voor dat een schending van de stedenbouwkundige voorschriften pas opduikt na het openbaar onderzoek.

 

Daarnaast zal een afwijking niet meer mogelijk zijn wanneer er lopende de vergunningsprocedure planaanpassingen gebeuren, zelfs wanneer dit gebeurt op grond van een bezwaarschrift. Als deze planaanpassingen afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften, moet opnieuw een openbaar onderzoek worden uitgevoerd vooraleer een afwijking mogelijk is.

 

Lees hier het arrest van de RvVb

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...