Recent heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen opnieuw klaarheid geschapen over het vraagstuk in hoeverre een definitief vonnis, waarbij de afbraak van wederrechtelijk opgerichte constructies wordt bevolen, al dan niet verenigbaar is met de vraag om een regularisatievergunning voor de constructies toe te kennen. Waar een regularisatie niet is uitgesloten, rust er in dat geval toch een bijzondere motiveringsplicht op de vergunningverlenende overheid.
1. Uitgangspunt: vonnis tot afbraak staat regularisatie niet in de weg
Voor wat betreft de verhouding tussen de regularisatievergunning en een afbraakvonnis of een vonnis dat een andere herstelmaatregel beveelt, stelt de decreetgever zich op het principiële standpunt dat het vonnis waarin wordt vastgesteld dat een bouwmisdrijf werd gepleegd, waarbij het noodzakelijk is de gevolgen van het bouwmisdrijf te doen ophouden, niet wordt tegengesproken door de afgifte van een regularisatievergunning, wel integendeel. Net zoals het rechterlijk bevel tot herstel, is een regularisatievergunning gericht op het beëindigen van de wederrechtelijke situatie die door het misdrijf is ontstaan. Enkel de door de rechter bepaalde manier waarop aan deze wederrechtelijke toestand een einde moet worden gesteld, verliest door de afgifte van een regularisatievergunning haar betekenis.
Een definitief geworden rechterlijke veroordeling tot herstel in de oorspronkelijke toestand staat de afgifte van een regularisatievergunning aldus principieel niet in de weg.
Die bedoeling van de decreetgever blijkt overigens ook uit artikel 81, §2 van het Omgevingsvergunningsdecreet dat bepaalt dat een regularisatieaanvraag onder meer een afschrift van rechterlijke beslissingen betreffende de constructie dient te bevatten.
Art. 81 Omgevingsvergunningsdecreet inzake het toekennen van regularisatievergunningen bepaalt als volgt :
“§ 1. Een regularisatievergunning is een omgevingsvergunning die tijdens of na de uitvoering van vergunningsplichtige projecten als vermeld in artikel 5, 1°, wordt afgeleverd.
Bij de beoordeling van het aangevraagde wordt de actuele regelgeving, met inbegrip van stedenbouwkundige voorschriften, eventuele verkavelingsvoorschriften en algemene en sectorale milieuvoorwaarden, als uitgangspunt genomen.
§ 2. Een aanvraag tot regularisatie bevat een afschrift van eventuele processen-verbaal, administratieve beslissingen en rechterlijke beslissingen met betrekking tot het project die ter kennis van de aanvrager zijn gebracht.
§ 3. Het niet vervolgen van een inbreuk door de overheid, wettigt de regularisatie op zich niet.
De sanctionering van een inbreuk sluit een regularisatie niet uit.
§ 4. De regularisatievergunning wordt afgeleverd met inachtneming van de gebruikelijke beoordelingscriteria en conform de gebruikelijke vergunningsprocedure.
Aan de vergunning kunnen de voorwaarden en lasten, vermeld in artikel 71 tot en met 77, worden verbonden.”
2. Kanttekening: bijzondere motiveringsplicht in het licht van gewijzigde stedenbouwkundige omstandigheden (gewijzigde wettelijke context of feitelijke omstandigheden)
Met het oog op de eerbied voor het gezag van het rechterlijk gewijsde, het grondwettelijk beginsel van de scheiding der machten en het fundamentele beginsel dat rechterlijke uitspraken alleen door de aanwending van rechtsmiddelen gewijzigd kunnen worden, moet de in artikel 81, §3, tweede lid van het Omgevingsvergunningsdecreet opgenomen mogelijkheid om werken te regulariseren evenwel met enige terughoudendheid worden toegepast.
Het is met voormelde fundamentele rechtsbeginselen onverenigbaar dat het bestuur met een pennentrek ongedaan maakt wat de rechter bevolen heeft.
De toepassing van artikel 81, §3 van het Omgevingsvergunningsdecreet vergt een omstandige motivering die duidelijk maakt op grond van welke gewijzigde stedenbouwkundige omstandigheden het bestuur oordeelt dat de werken vergund en dus behouden kunnen blijven, zonder in conflict te komen met de rechterlijke uitspraak die het herstel in de oorspronkelijke staat bevolen heeft.
Een gewijzigde wettelijke context kan een omstandigheid uitmaken die de afgifte van een regularisatievergunning wettigt na een definitief geworden herstelmaatregel. Het gezag van gewijsde van de hersteluitspraak waarin de rechter besluit tot de strijdigheid van de werken met niet langer geldende voorschriften staat er niet aan in de weg dat het vergunningverlenend bestuursorgaan de bestaanbaarheid van de regularisatieaanvraag met de nieuwe of gewijzigde voorschriften onderzoekt.
Ook feitelijke evoluties kunnen tot gevolg hebben dat werken die ten tijde van de rechterlijke uitspraak wettelijk niet toelaatbaar waren, thans wel vergund kunnen worden. De rechter beslecht het geschil op basis van de hem voorgelegde feiten waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren. Dat omlijnt het gezag van zijn uitspraak. Op toekomstige feitelijke ontwikkelingen kunnen de partijen en de rechter daarentegen niet vooruitlopen.
Het komt het vergunningverlenend bestuursorgaan toe om, ook bij ongewijzigde regels, te beoordelen of in het licht van de nieuwe feiten de werken geregulariseerd kunnen worden.
Dit impliceert evenwel dat de vergunningverlenende overheid in zijn vergunningsbeslissing het vonnis van de burgerlijke rechter dient te betrekken en duidelijk dient te maken op grond van welke gewijzigde stedenbouwkundige omstandigheden het bestuur oordeelt dat de werken vergund en dus behouden kunnen blijven, zonder in conflict te komen met de rechterlijke uitspraak die het herstel in de oorspronkelijke staat bevolen heeft.
Wanneer in de vergunningsbeslissing geen enkele aandacht wordt besteed aan het vonnis van de burgerlijke rechter, waaronder de bevolen afbraak van verschillende constructies, en zonder meer tot de regularisatie ervan wordt overgaan, is de vergunningsbeslissing strijdig met de vereiste eerbied voor het gezag van het rechterlijk gewijsde, het grondwettelijk beginsel van de scheiding der machten en het fundamentele beginsel dat rechterlijke uitspraken alleen door de aanwending van rechtsmiddelen gewijzigd kunnen worden.
3. Conclusie
Wanneer bij het college van burgemeester en schepenen een aanvraag wordt ingediend tot het regulariseren van wederrechtelijk opgerichte constructies waarvan de burgerlijke rechter de afbraak heeft bevolen, zal de vergunningverlenende overheid enkel een regularisatievergunning kunnen toekennen mits in acht name van enerzijds de overwegingen van het vonnis, en anderzijds voor zover intussen gewijzigde stedenbouwkundige regelgeving of gewijzigde feitelijke omstandigheden bij de motivering van de vergunningsbeslissing in aanmerking kunnen worden genomen.
Lees hier het arrest van de RvVb