Omgaan met erfgoedwaarden in de vergunningverlening is geen evidentie. Los van de verschillende beschermingsstatuten, is het voor vergunningverlenende overheden niet altijd gemakkelijk om een concrete beoordeling te maken van de aanwezige erfgoedwaarden in het licht van de plannen van de vergunningsaanvrager. De Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb) komt hieraan tegemoet en licht in zijn arrest van 19 mei 2020 toe hoever de beoordelingsvrijheid van de vergunningverlenende overheden reikt.
De erfgoedtoets als deel van een goede ruimtelijke ordening
Artikel 4.3.1., §2, eerste lid, 1° VCRO bepaalt dat ook de “cultuurhistorische aspecten” van een omgevingsvergunningsaanvraag deel uitmaken van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening. Een vergunningverlenende overheid moet dan ook steeds nagaan of een pand bepaalde bijzondere erfgoedwaarden bevat, los van het beschermingsstatuut van dat pand (bijvoorbeeld vaststelling op een wetenschappelijke inventaris of een bescherming als monument of deel van een stads- of dorpsgezicht).
Hierbij heeft de vergunningverlenende overheid een zekere vrijheid om de erfgoedwaarde van een pand zelf te kwalificeren, waarbij zij onder andere kan steunen op de opname van het pand in een wetenschappelijke inventaris, een eigen gemeentelijke of stedelijke erfgoedinventaris of de (facultatieve) adviezen van haar eigen diensten of het Agentschap Onroerend Erfgoed. Of en in welke mate een pand erfgoedwaarde toegedicht kan worden, vergt namelijk een appreciatie van feitelijke gegevens. Dit maakt dus deel uit van de discretionaire beoordelingsvrijheid van het bestuur, voor zover de grenzen van de redelijkheid niet worden overschreden.
Meer zelfs, als een vergunningverlenende overheid beslist dat een project de erfgoedwaarden van een pand disproportioneel aantast en hierdoor de goede ruimtelijke ordening schendt, is het niet noodzakelijk dat de overige beoordelingscriteria onderzocht worden. Weliswaar is hierbij vereist dat de vergunningverlenende overheid deze beslissing steunt op een omstandig gemotiveerd advies of minstens op een uitgebreid eigen onderzoek over de erfgoedwaarden van het pand.
Een concrete afweging in functie van de erfgoedwaarden van het pand
Het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 19 mei 2020 met nummer RvVb-A-1920-0857 geeft hierbij concrete duiding. In dit specifieke geval besloot de deputatie namelijk om een sloopvergunningsaanvraag te weigeren omwille van de aantasting van de erfgoedwaarden van het pand, niettegenstaande het pand niet geïnventariseerd noch beschermd is. Bovendien gaf de sloopvergunningsaanvraag geen zekerheid over wat er in de plaats zou komen van het te slopen pand.
De Raad bevestigt hierbij dat de cultuurhistorische impact van het project steeds “een relevant, door de [vergunningverlenende overheid] te onderzoeken aandachtspunt van de goede ruimtelijke ordening is”, ook al is het betrokken pand niet geïnventariseerd of beschermd. De vergunningverlenende overheid moet dus rekening houden met deze erfgoedwaarden. De Raad is dan ook van oordeel dat de vergunningverlenende overheid deze afweging op een correcte en zorgvuldige manier maakt, nu zij rekening houdt met de bouwfysische toestand van het betrokken pand en steunt op een historisch onderzoek.
Opvallend is ook dat de Raad aangeeft dat de financiële impact van het behoud van (de erfgoedwaarden van) een pand hierbij niet de doorslag kan geven. Louter financiële overwegingen kunnen dus niet het motief uitmaken om een aantasting van erfgoedwaarden te verantwoorden. De vraag naar de wenselijkheid van het behoud van de woning in het licht van de erfgoedwaarde, als onderdeel van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening, hangt principieel niet af van de financiële draagkracht van de eigenaar.
Het spanningsveld van de erfgoedtoets
Het arrest versterkt de positie van een vergunningverlenende overheid bij de kwalificatie van en de afweging in functie van de erfgoedwaarden van een project. Hoewel deze sterke positie enerzijds positief is voor de vrijwaring van het Vlaamse waardevolle erfgoedpatrimonium, maakt die beoordelingsvrijheid het vergunningsaanvragers, anderzijds, ook moeilijker om de slaagkansen van een project op voorhand in te schatten. Zij kunnen niet zonder meer steunen op de afwezigheid van een inventarisatie of bescherming in de zin van het Erfgoeddecreet, maar zullen er zich van moeten vergewissen of het pand ook in feite geen erfgoedwaarden bezit, los van enig juridisch statuut. Dit komt de rechtszekerheid niet altijd ten goede.
Lees hier het arrest