OmgevingConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

Compensatieplicht leidt tot hogere planlast

Infosessie Compensatieplicht
Robin Verbeke, auteur van onderstaand artikel, zal op donderdag 12 december in een webinar exclusief voor gebruikers van de e-learning Omgevingsvergunning duiding geven bij de compensatieplicht. Concreet zal hij tijdens deze sessie dieper ingaan op o.a. de nieuwe regels, uitzonderingen en vrijstellingen. Gebruikers van de e-learning Omgevingsvergunning kregen hiervoor op maandag 02/12 een uitnodiging in hun mailbox. Uitnodiging niet ontvangen? Laat het ons weten via info@omgevingconnect.be

 

Op woensdag 10 juli 2024 werd het 'Decreet houdende diverse bepalingen over omgeving, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening', beter bekend als het Verzameldecreet, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Een bijzonderheid in het Verzameldecreet is de nieuwe zogenaamde compensatieplicht. Op basis van die compensatieplicht moeten bestemmingswijzigingen die een ‘zachte’ bestemming (bv. landbouwgebied) omzetten naar een ‘harde’ bestemming (bv. woongebied) ergens anders worden gecompenseerd. Gelet op heel wat onduidelijkheden bij die compensatieplicht, heeft het Departement Omgeving op 2 oktober 2024 een handleiding gepubliceerd.

 

Het Verzameldecreet & de compensatieplicht

Het Vlaams Parlement keurde op 10 juli 2024 het 'Decreet houdende diverse bepalingen over omgeving, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening', beter bekend als het Verzameldecreet, definitief goed. Dit verzameldecreet introduceert heel wat technische wijzigingen, maar bevat hier en daar ook meer inhoudelijke, ingrijpende aanpassingen.

De belangrijkste wijziging voor de ruimtelijke planning is de introductie van een nieuwe compensatieplicht. Het kersverse artikel 2.2.6/1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) bepaalt voortaan dat de herbestemming van een ‘zachte’ bestemming naar een ‘harde’ bestemming telkens moet worden gecompenseerd met hetzelfde RUP. Dit gaat zowel over de huidige bestemming als over eventuele nabestemmingen. De harde en zachte bestemmingen zien er uit als volgt:

  • Zachte bestemmingen: landbouw, bos, overig groen of reservaat en natuur;
  • Harde bestemmingen: wonen, bedrijvigheid, recreatie of gemeenschaps- en nutsvoorzieningen.

Stel dat een lokaal bestuur bijvoorbeeld een stuk landbouwgebied wil herbestemmen naar een gebied voor nuts- en gemeenschapsvoorzieningen voor de aanleg van een woonzorgcentrum, moet zij ergens anders een andere harde bestemming opnieuw omzetten naar een zachte bestemming. Een wijziging van zo’n ‘zachte’ (na)bestemming naar een ‘harde’ bestemming moet dan gepaard gaan “met een gelijktijdige en in oppervlakte minstens gelijke wijziging van bestemmingen” als compensatie.

Het principe is dat de compensatie gebeurt “op gronden waarvan de realisatie van de tot dan toe geldende bestemming door de plannende overheid beleidsmatig niet langer gewenst is”. Uit de memorie van toelichting bij het Verzameldecreet blijkt dat de compensatie dus moet gebeuren door het schrappen van “slecht gelegen of overtollig juridisch aanbod, als dat aanwezig is”. De compensatie moet gezocht worden binnen die bestemmingen waar harde bestemmingen volgens de plannende overheid niet meer aangewezen zijn.


Nieuwe verplichting bij iedere startnota

De compensatieplicht is in werking getreden op 10 juli 2024. Sindsdien geldt de compensatieplicht bij ieder RUP waarvoor een startnota wordt vastgesteld. Met andere woorden, als de startnota vóór de inwerkingtreding is vastgesteld, geldt de compensatieplicht niet. Ook RUP’s die worden opgemaakt als gevolg van de afgifte van een planologisch attest, zijn onderworpen aan de planologische compensatieplicht. Elk planologisch attest dat vanaf 10 juli 2024 wordt afgegeven en dat een planwijziging van een ‘zachte’ naar een ‘harde’ bestemming in het vooruitzicht stelt, moet ook op zijn beurt vermelden hoe aan de planologische compensatieplicht zal worden voldaan. De effectieve compensatie moet vervolgens gebeuren bij het vaststellen van het RUP.

Er zijn echter enkele uitzonderingen of vrijstellingen waarbij de compensatieplicht geval per geval niet geldt (zie onder).

Vrijstellingen en uitzonderingen

Hoewel de compensatieplicht als algemeen principe geldt, zijn er verschillende uitzonderingsgronden. In deze gevallen is er geen sprake van een compensatieplicht:

  • Het gaat bijvoorbeeld over een herbestemming met “een in omvang beperkte oppervlakte”. Soms is de aanduiding van een harde bestemming erg beperkt in oppervlakte. In haar handleiding spreekt het Departement Omgeving zo over “grenscorrecties”, hoewel het onduidelijk blijft welke herbestemmingen nu al dan niet ‘beperkt’ zijn.
  • Op het grondgebied van de plannende overheid zijn er geen gronden meer aanwezig “waarvan de ontwikkeling beleidsmatig niet langer gewenst is”. Zoals hierboven al aangegeven, geldt de compensatieplicht immers voor niet-gewenst, overtollig aanbod aan harde bestemmingen. Als er in een gemeente geen of onvoldoende mogelijkheden omvat om bebouwbare bestemmingen te schrappen, dan kan het RUP geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zijn van de compensatieplicht.
  • De bestemmingswijzigingen is erop voorzien om zonevreemde projecten zone-eigen te maken. Als die bestemmingswijziging toch gepaard gaat met een ruimtelijke uitbreiding, geldt de compensatieplicht wel voor die uitbreiding.

Daarnaast voorziet de VCRO ook in een aantal gevallen waarbij compensatieplicht niet geldt, omdat er op een andere manier is gecompenseerd. In dat geval is er sprake van een vrijstelling:

  • Er is sprake van een ander lopend planningsproces, waarbij een in oppervlakte minstens gelijke herbestemming van een ‘harde’ naar ‘zachte’ bestemming gebeurt (bv. bij herbestemmingen van woonuitbreidingsgebied). Vanuit het idee van communiceren vaten, kan het ene planproces dus de compensatie omvatten van een ander planproces.

  • Hetzelfde geldt bij een recent vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan met “een in oppervlakte minstens gelijke wijzigingen”. Als een gemeente in het verleden inspanningen heeft gedaan om al harde bestemmingen om te zetten naar zachte bestemmingen, mag zij die herbestemming ‘recycleren’ en hoeft ze geen bijkomende compensatie te doen bij een later of parallel planproces. De VCRO geeft niet duidelijk aan wat precies onder een ‘recent’ planningsproces moet worden begrepen.
    Heeft een gemeente bijvoorbeeld op een bepaald moment de herbestemming van 2 ha slecht gelegen woonreservegebied naar open ruimte afgerond, en geeft ze enkele maanden later een planologisch attest af dat de herbestemming van een halve hectare landbouwgebied naar bedrijventerrein impliceert, dan moet het RUP dat tijdig wordt opgemaakt en afgerond, geen compensatie meer bevatten.
  • De planologische compensatie kan ook worden geïncorporeerd in een herverkaveling met planologische ruil. Daarbij worden in principe de bestemmingen en eigendommen gelijktijdig geruild vanuit de herverkaveling zelf.

Kortom, de compensatieplicht uit het Verzameldecreet heeft geen absolute werking. Het kan van belang zijn om telkens goed te kijken of de compensatieplicht wel effectief geldt, dan wel of die niet kan worden afgewenteld op andere planinitiatieven.

Verhoogde planlast bij planningen

De compensatieplicht rust telkens op de plannende overheid. Dit kan zowel de gemeente zijn, als de provincie of het Vlaams Gewest. De enige manier waarop die compensatieplicht kan ‘afgewenteld’ worden is via intergemeentelijke of interbestuurlijke afspraken. Op basis van één van de vrijstellingsgronden (zie hierboven), is het goed mogelijk dat de compensatie wordt vereffend door een andere plannende overheid via een parallel planproces, al dan niet op een ander planniveau.

De conclusie is wel dat ieder RUP dat een zachte bestemming deels of geheel omzet naar een harde bestemming uitkijkt op een hogere planlast. De plannende overheid zal telkens goed rekening moeten houden met de compensatieplicht en aangeven waar de verplichte compensaties precies zullen geplaatst worden. Dit vraagt coördinatie en een bredere ruimtelijke visie, wat niet evident is om dat geval per geval toe te passen.

Daarom stelt zich de vraag of zo’n compensatieplicht per individueel plandossier wel de beste oplossing is. Is het niet beter om die compensatieplicht breder te bekijken vanuit een breder planologisch beleid? Zo kan het interessant zijn om de compensatieplicht ook uitgebreid te bekijken in de ruimtelijke beleidsplannen, gekoppeld aan een ruimere ruimteboekhouding. Bovendien kan een plannende overheid op die manier en via een ruimtelijk beleidsplan overkoepelend kijken naar het aanbod op haar grondgebied en onderzoeken of er nog sprake is van mogelijk, te compenseren slecht gelegen of overtollig aanbod.

Die bredere, globale aanpak is onder het huidige regime niet mogelijk omdat de compensatieplicht steeds geval per geval moet worden bekeken. De verwachting is dan ook dat ieder individueel RUP nu telkens op een hogere planlast voor de plannende overheid zal uitkijken. Het kan opportuun zijn voor  één of meerdere plannende overheden om verschillende planprocessen (en onderlinge herbestemmingen en compensaties) goed op elkaar af te stemmen.

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...