**UPDATE**
Op woensdag 10 juli 2024 werd het 'Decreet houdende diverse bepalingen over omgeving, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening', beter bekend als het Verzameldecreet, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De inwerkingtreding is, behalve enkele in het decreet vermelde artikels, voorzien op 20 juli 2024. Meer info over de inhoud van dit Verzameldecreet vindt u hieronder terug.
Op de laatste zitting van deze legislatuur keurde het Vlaams Parlement het Verzameldecreet Omgeving goed. Dit Verzameldecreet omvat al bij al zo’n 22 wets- en decreetswijzgingen. En hoewel het gros van de wijzigingen vooral technisch van aard zijn, brengt het decreet toch een aantal meer ingrijpende wijzigingen met zich mee. Zo voert het decreet onder meer een planologische compensatieplicht bij ruimtelijke uitvoeringsplannen in, past het decreet de vergunbaarheid van zonevreemde functiewijzigingen aan en formaliseert het decreet de motiveringsplicht voor een aanvrager als die beroep doet op een afwijkingsbepaling.
Het Verzameldecreet Omgeving
Het Vlaams Parlement keurde op 8 mei 2024, de laatste plenaire zitting van deze legislatuur, het Verzameldecreet Omgeving goed. Dit decreet, voluit geschreven als “het decreet houdende diverse bepalingen over omgeving, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening”, omvat zo’n 22 wets- en decreetwijzigingen. Hoewel het gros van deze wijzigingen vooral van een technische aard zijn, zijn er toch een aantal aanpassingen met een belangrijke impact op het terrein.
De meerderheid van het decreet zal in werking treden na 10 dagen na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
Hieronder gaan we in op de voornaamste wijzigingen onder het Verzameldecreet Omgeving, zonder het decreet in z’n volledigheid te bespreken:
Compensatieplicht bij RUP’s
Het Verzameldecreet Omgeving voert in eerste instantie een verplichte compensatieplicht bij ruimtelijke uitvoeringsplannen in. Dit houdt in dat als een plannende overheid een bestaande, ‘zachte’ bestemming omzet naar een ‘harde’ bestemming, zij tegelijkertijd slecht gelegen of overbodig juridisch aanbod aan ‘harde’ bestemmingen schrapt. De ‘harde’ bestemmingen worden hier begrepen als de bestemmingen die vallen onder de categorie of subcategorie van ‘wonen’, ‘bedrijvigheid’, ‘recreatie’ of ‘gemeenschaps- en nutsvoorzieningen’. De ‘zachte’ bestemmingen zijn op hun beurt de aanduidingen als ‘landbouw’, ‘bos’, ‘overig groen’ en ‘reservaat en natuur’.
Als een lokaal bestuur dus een gemeentelijk RUP opmaakt om een akker in landbouwgebied om te zetten naar een looppiste in recreatiegebied, moet zij ergens anders een ‘harde’ bestemming opnieuw omzetten naar een ‘zachte’ bestemming. Hierbij is het niet relevant welke harde bestemming precies wordt gebruikt voor de compensatie, op voorwaarde dat de compensatie gebeurt met een gelijktijdige en in oppervlakte minstens gelijke wijziging. Bovendien moet de compensatie worden uitgevoerd op gronden waarvan de realisatie van de bestemming door de plannende overheid beleidsmatig niet langer is gewenst.
Deze compensatieplicht geldt overigens niet in een aantal vrijstellingsgevallen, namelijk als (1) de bestemmingswijziging betrekking heeft op een in omgeving beperkte oppervlakte, (2) er geen ‘harde’ bestemmingen meer aanwezig zijn waarvan de ontwikkeling beleidsmatig niet langer is gewenst en (2) de bestemmingswijziging voorziet om zonevreemde activiteiten zone-eigen te maken.
Tegelijkertijd kan een plannende overheid ook voldoen aan de compensatieplicht aan de hand van een ander lopend planproces (bv. een parallel RUP), een recent vastgesteld RUP of bij een herverkaveling met een planologische ruil.
De compensatieplicht geldt dus niet altijd één-op-één binnen hetzelfde planproces. Een plannende overheid kan aantonen dat de bestemmingswijziging ofwel valt onder één van de vrijstellingsgronden, ofwel dat zij de compensatie al feitelijk heeft meegenomen in een lopend of recent goedgekeurd planproces.
Hoewel de verplichte compensatieplicht dus niet absoluut werkt, bestaat wel de vrees dat hiermee de planologische last bij nieuwe RUP’s nog meer wordt verhoogd. Bovendien zal de compensatieplicht al gelden voor alle ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de startnota na de inwerkingtreding van het Verzameldecreet Omgeving wordt goedgekeurd. Bovendien doet de compensatieregeling geen afbreuk aan de toepassing van planschade en planbaten.
Hernieuwde regularisatiemogelijkheid voor zonevreemde functiewijzigingen
Een volgende nieuwigheid is de verbeterde regularisatiemogelijkheid voor eerder uitgevoerde zonevreemde functiewijzigingen. Een zonevreemde functiewijziging die op vandaag al werd gerealiseerd zonder omgevingsvergunning, kan namelijk momenteel niet worden geregulariseerd. Dat is omdat zo’n regularisatievergunning op vandaag steeds naar de hoofdzakelijk vergunde toestand kijkt, waaronder dus ook de functie. Met andere woorden, een zonevreemde functiewijziging die feitelijk al bestaat, staat het hoofdzakelijk vergund karakter in de weg.
Het Verzameldecreet Omgeving zet die patstelling nu recht en maakt het mogelijk dat eerder doorgevoerde functiewijziging nu toch kunnen worden vergund. Voortaan moet de vergunningverlenende overheid niet kijken naar de huidige, feitelijke functie, maar wel naar de laatst vergunde of vergunde geachte functie. Als een landbouwloods dus bijvoorbeeld al is omgezet naar een zonevreemde woning, mag de vergunningverlenende overheid dus de oorspronkelijke agrarische functie als ‘fictief’ uitgangspunt nemen en niet de huidige, residentiële functie.
Deze nieuwe regeling doet overigens geen afbreuk aan de andere randvoorwaarden. De zonevreemde functiewijziging moet nog steeds vermeld staan in het Besluit Zonevreemde Functiewijzigingen, voldoen aan de goede ruimtelijke ordening én de functiewijziging mag de normale bedrijfsvoering van vergunde of vergund geachte bedrijven in de omgeving niet in het gedrang brengen.
Motiveringsplicht bij afwijkingsbepalingen
Een laatste punt is het verankeren van een formele motiveringsplicht voor vergunningsaanvragers als zij beroep doen op een afwijkingsbepaling. Een vergunningverlenende overheid kan een afwijkingsbepaling (zoals bv. artikel 4.4.1. VCRO) pas toepassen als de vergunningsaanvrager dit uitdrukkelijk motiveert in zijn aanvraagdossier. Hiermee komt het Verzameldecreet Omgeving ook tegemoet aan parallelle rechtspraak, die stelt dat een overheid niet verplicht is om de toepassing van alle mogelijke afwijkingsbepalingen zelf te onderzoeken.
Hoewel vergunningsaanvragers op vandaag dus al best werk maakten van een goede motivering bij hun aanvraagdossier, geeft het Verzameldecreet Omgeving die motivering nu ook een formeel karakter. Hoewel dit de transparantie voor de vergunningverlenende overheid verbetert, betekent dit wel een bijkomende last voor de vergunningsaanvragers.