In een recent arrest vernietigt de Raad voor Vergunningsbetwistingen de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een supermarkt en bijbehorende parking gelegen in woongebied. Waar de verenigbaarheid van de aanvraag met de goede ruimtelijke ordening concreet werd beoordeeld, besloot de vergunningverlenende overheid zonder meer tot de planologische conformiteit, wat door de Raad werd afgestraft met de vernietiging van de vergunningsbeslissing.
De ‘goede ruimtelijke ordening-toets’ moet duidelijk worden onderscheiden van de beoordeling van de planologische verenigbaarheid van de aanvraag met de onderliggende (gewestplan)bestemming. Een uitgebreide beoordeling van de verenigbaarheid van de aanvraag met de goede ruimtelijke ordening maakt een concrete beoordeling van de planologische verenigbaarheid van de aanvraag geenszins overbodig.
1. De feitelijke context
Begin september 2021 wordt een omgevingsvergunningsaanvraag ingediend voor de uitbreiding van een bestaande winkel met parking.
De vergunningsaanvraag omvat concreet de sloop van een bestaande woning, het verbouwen en uitbreiden van een handelspand en parking, het verwijderen en aanbrengen van nieuwe publiciteitsinrichtingen en de exploitatie van verschillende ingedeelde inrichtingen.
De percelen liggen overeenkomstig het gewestplan deels in een woongebied en deels in een bufferzone.
De vereenvoudigde vergunningsprocedure wordt toegepast waarbij er geen openbaar onderzoek wordt georganiseerd. Een bewoner van het aanpalend perceel dient een bezwaarschrift in.
In de loop van de procedure wordt een wijzigingsverzoek ingediend.
Het college van burgemeester en schepenen verleent uiteindelijk begin 2022 een omgevingsvergunning voor het project.
De omwonende tekent tegen de vergunningsbeslissing administratief beroep aan bij de deputatie.
Nadat de provinciaal omgevingsambtenaar een ongunstig advies uitbrengt, verzoekt de aanvrager om een termijnverlenging en volgt er een wijzigingsverzoek, dat later wordt ingetrokken en wordt vervangen door een nieuw wijzigingsverzoek.
Begin juni wordt het beroep afgewezen en wordt er alsnog een omgevingsvergunning voor het project toegekend.
Voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen verzoekt de omwonende o.m. om de nietigverklaring van de vergunningsbeslissing.
2. De juridische achtergrond
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen moet in beginsel worden geweigerd als de aanvraag onverenigbaar is met de stedenbouwkundige voorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken (artikel 4.3.1, §1, eerste lid, 1°, a) VCRO). Een stedenbouwkundig voorschrift is onder meer een reglementaire bepaling, opgenomen in een plan van aanleg (artikelen 1.1.2, 13°, b) en 7.4.4, §1 VCRO).
Artikel 5.1.0. Inrichtingsbesluit bepaalt:
“De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.”
Uit deze bepaling volgt dat in een woongebied “wonen” de hoofdbestemming is en dat “handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf” als nevenbestemmingen slechts worden toegelaten onder de dubbele voorwaarde dat deze bestaanbaar zijn met de hoofdbestemming wonen, wat inhoudt dat deze nevenbestemmingen om reden van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, én dat zij verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.
Bij het beoordelen van de bestaanbaarheid met de bestemming woongebied moet er rekening worden gehouden met de aard en de omvang van de inrichting, waardoor die laatste inzonderheid om redenen van ruimtelijke ordening niet in het betrokken woongebied kan worden ingeplant, ofwel wegens het intrinsiek hinderlijk of storend karakter van de inrichting, ofwel wegens het bijzonder karakter van het woongebied.
De beoordeling van de verenigbaarheid met de onmiddellijke omgeving moet uitgaan van de specifieke kenmerken van de onmiddellijke omgeving die voornamelijk afhankelijk zijn van de aard en het gebruik of de bestemming van de in die omgeving bestaande gebouwen of open ruimten.
Het voormeld onderzoek naar de bestaanbaarheid van het aangevraagde met de bestemming woongebied is een onderdeel van het onderzoek naar de planologische verenigbaarheid met het bestemmingsgebied en vergt een andere beoordelingswijze dan de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening met toepassing van artikel 4.3.1, §2 VCRO.
De omstandigheid dat middels artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 1° VCRO welbepaalde bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening te hanteren criteria en aandachtspunten worden aangeduid, doet daaraan niets af. De beide beoordelingen, met name enerzijds van de planologische verenigbaarheid en anderzijds van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening, zijn niet zonder meer onderling inwisselbaar.
Uit de bestreden beslissing blijkt dat de vergunningverlenende overheid vaststelt dat alle aangevraagde handelingen zich situeren binnen het woongebied en dat het project daarmee in overeenstemming is. Evenwel werd geen concreet onderzoek gewijd aan de planologische verenigbaarheid van het aangevraagde project met de bestemming woongebied. In het bijzonder is de vergunningverlenende overheid in gebreke gebleven om concreet na te gaan of het aangevraagde project, dat te beschouwen is als een nevenbestemming ‘handel’, wel voldoet aan de dubbele voorwaarde zoals deze is vervat in artikel 5.1.0. van het Inrichtingsbesluit.
In de bestreden beslissing is immers het eventueel hinderlijk of storend karakter van de inrichting niet tegenover de specifieke kenmerken van het bestaande woongebied gezet. Het ruimtebeslag, de aard en de omvang van het aangevraagde project zijn niet afgewogen tegenover het wonen in het desbetreffend woongebied. De impact van de globale inrichting op het wonen in dat gebied, in de zin van het eventueel hinderlijk of storend karakter ervan, wordt evenmin onderzocht in het kader van de planologische toets.
Daarnaast dient opgemerkt te worden dat het onderzoek naar de criteria of aandachtspunten van de goede ruimtelijke ordening in de zin van artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 1° VCRO duidelijk te onderscheiden is van de vereiste beoordeling van de planologische verenigbaarheid van de aanvraag.
De vergunningsbeslissing moet dan ook worden vernietigd.
3. Conclusie
Het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen benadrukt dat de ‘goede ruimtelijke ordening-toets’ duidelijk moet worden onderscheiden van de beoordeling van de planologische verenigbaarheid van de aanvraag met de onderliggende (gewestplan)bestemming.
Een uitgebreide beoordeling van de verenigbaarheid van de aanvraag met de goede ruimtelijke ordening maakt daarnaast een concrete beoordeling van de planologische verenigbaarheid van de aanvraag geenszins overbodig.