In een recent arrest vernietigt de Raad voor Vergunningsbetwistingen de omgevingsvergunning die werd toegekend voor de functiewijziging van een kelderruimte naar dagrecreatie in woongebied. In zoverre een fitnessruimte wordt beschouwd als dagrecreatie, is de functie overeenkomstig het Inrichtingsbesluit immers onverenigbaar met de gewestplanbestemming ‘woongebied’.
1. De feitelijke context
Eind 2021 wordt bij het college van burgemeester en schepenen een omgevingsvergunning aangevraagd voor de functiewijziging van een kelderruimte naar dagrecreatie en het plaatsen van publiciteit aan een pand. Het blijkt uiteindelijk om een regularisatieaanvraag te gaan.
Het aangevraagde project betreft een functiewijziging van de kelderruimte van een burgerhuis naar een spinningruimte en de plaatsing van publiciteit ter hoogte van de keldertrap van het pand.
De middeleeuwse kelder van het burgerhuis is beschermd als monument. Het burgerhuis zelf is opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed.
De aanvraag beoogt het omvormen van de kelder naar een sportruimte. De functiewijziging gaat gepaard met het uitvoeren van een aantal stedenbouwkundige handelingen, waaronder het bouwen van een (reversibele) passerelle, de plaatsing van een (eenvoudig te verwijderen) tussenmuur, het bouwen van kleedkamers, sanitair, een technische ruimte en een receptieruimte en het plaatsen van een ventilatiesysteem. Er wordt ook publiciteit voorzien aan de voorgevel ter hoogte van de keldertrap.
Het perceel ligt in woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. De aanvraag wordt behandeld overeenkomstig de vereenvoudigde procedure. Er wordt geen openbaar onderzoek georganiseerd. Het agentschap Onroerend Erfgoed verleent een gunstig advies onder voorwaarden. Het college van burgemeester en schepenen kent een voorwaardelijke omgevingsvergunning toe.
Tegen deze vergunningsbeslissing tekent o.m. de vereniging van mede-eigenaars van het appartementencomplex administratief beroep aan bij de deputatie.
De provinciale omgevingsambtenaar adviseert om het beroep niet in te willigen en de omgevingsvergunning te verlenen onder voorwaarden. Na de hoorzitting verklaart de deputatie het beroep einde juni 2022 ongegrond en verleent opnieuw een omgevingsvergunning onder voorwaarden.
Tegen deze vergunningsbeslissing stelt o.m. de vereniging van mede-eigenaars van het appartementencomplex een beroep tot vernietiging in bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb).
2. De juridische achtergrond
De verzoekende partijen werpen in hoofdorde op dat de deputatie ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag inhoudende o.m. de regularisatie van een fitnessruimte, verenigbaar is met de gewestplanbestemming ‘woongebied’. De fitnessruimte wordt planologisch beschouwd als dagrecreatie. Dagrecreatie is volgens de verzoekende partijen enkel mogelijk in recreatiegebieden zoals bedoeld in artikel 16.5.1 Inrichtingsbesluit (Koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, B.S. 28 december 1972).
In ondergeschikte orde stellen zij dat de deputatie niet op afdoende wijze heeft onderzocht of de aanvraag verenigbaar is met de onmiddellijke omgeving.
Artikel 5.1.0. van het Inrichtingsbesluit luidt als volgt:
“De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving”.
Artikel 6.1.2. van het Inrichtingsbesluit luidt als volgt:
“Aangaande de woongebieden kunnen de volgende nadere aanwijzingen worden gegeven: […] de gebieden en plaatsen van culturele, historische en/of esthetische waarde. In deze gebieden wordt de wijziging van de bestaande toestand onderworpen aan bijzondere voorwaarden, gegrond op de wenselijkheid van het behoud.”
Uit artikel 5.1.0 Inrichtingsbesluit volgt dat in een woongebied ‘wonen’ de hoofdbestemming is en dat handel, dienstverlening, ambacht, kleinbedrijf, groene ruimten, sociaal-culturele inrichtingen, openbare nutsvoorzieningen, toeristische voorzieningen en agrarische bedrijven als nevenbestemmingen principieel niet verboden zijn binnen de bestemming als woongebied. Deze activiteiten zullen evenwel slechts kunnen worden toegestaan onder de voorwaarde dat ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf zullen bovendien slechts kunnen worden toegelaten indien deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd.
Op grond van artikel 5.1.0 Inrichtingsbesluit kunnen in een woongebied naast ‘wonen’ ook andere bestemmingen worden toegelaten, maar ‘recreatie’ komt niet in deze opsomming voor. Uit de voormelde bepaling van het Inrichtingsbesluit blijkt dat recreatie een functie betreft die in woongebied niet is toegelaten (RvS 28 november 2008, nr. 188.367; RvS 31 januari 2011, nr. 210.855).
Het wordt door de partijen niet betwist dat de beoogde functie dagrecreatie uitmaakt.
Bij de beoordeling van de verenigbaarheid met de bestemmingsvoorschriften beschikt de vergunningverlenende overheid niet over een discretionaire beoordelingsbevoegdheid, maar is ze gebonden door de verordenende kracht van de stedenbouwkundige voorschriften. Een omgevingsvergunning moet worden geweigerd wanneer het aangevraagde onverenigbaar is met de stedenbouwkundige voorschriften, tenzij daarvan op rechtsgeldige wijze kan worden afgeweken (artikel 4.3.1, §1, eerste lid, 1°, a) VCRO).
Waar de deputatie in de bestreden beslissing stelt dat de in artikel 5.1.0 Inrichtingsbesluit opgenomen opsomming “dateert van de jaren ’70, zij kan dus niet expliciet overeenkomen met de huidig geldende bestemmingscategorieën zoals ingevoerd in het Besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000, en dit bij wijziging van 22 november 2018”, moet worden vastgesteld dat uit het besluit van de Vlaamse regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen geen bestemmingsvoorschriften of afwijkingsmogelijkheden van bestemmingsvoorschriften voortvloeien. De loutere vaststelling dat het Inrichtingsbesluit “dateert van de jaren ’70” laat evenmin toe dat de deputatie zich aan de bindende en verordenende kracht van de gewestplanvoorschriften onttrekt.
Ook de motieven dat fitnessclubs op heden voorkomen op “tal van plaatsen […] in het stedelijk woongebied” en een “inherent onderdeel van de hedendaagse maatschappij” vormen, en in die zin zelfs “onmisbaar binnen de directe leefomgeving en noodzakelijk opdat gezinnen zich zouden kunnen ontplooien in het woonmilieu” zijn, doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Inrichtingsbesluit.
Uit het voorgaande blijkt dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 5.1.0 Inrichtingsbesluit. De vergunningsbeslissing wordt dan ook vernietigd.
3. Conclusie
Het arrest maakt duidelijk dat de invulling van de planologische bestemming ‘woongebied’ overeenkomstig het Inrichtingsbesluit van 1972 een fundamentele technische belemmering bevat voor het inpassen van dagrecreatie in woongebied, voor zover er geen beroep kan worden gedaan op meer hedendaagse stedenbouwkundige voorschriften of afwijkingsmogelijkheden.
Ongetwijfeld een belangrijk aandachtspunt voor planologen én omgevingsambtenaren.